Witsteen
De hemel heeft je ingeduffeld met zijn allerzachtste deken.
Hoor je in de verte ook die malle kinderkreten, dat gejuich?
Wie luistert, leeft. Soms voelt het als een wonder, Soetkin,
om in deze nieuwe wereld voetstappen te brengen tot bij jou.
Zo vind ik van ons oud geluk de sporen weer. Ze leiden mij
naar warme, nimmer smeltende herinneringen. Als die keer
waarbij je thuiskwam met een poppenkribbe, weet je nog?
De vlokken hadden zich genesteld in je krullen en je zong,
zoals dat meisje in je nieuwjaarsbrief. Je las de wensen voor
het laatst; ik las ze later stuk. Dit lang vervlogen jaartal tooit
sindsdien je graf, al zal het na de dooi pas weer te zien zijn.
Mogen bloesemtakken dan ontluiken, lieverd, om te geuren
naar een fladderende toekomst. Want ik hou ervan te vragen:
zijn je tere vleugels al volgroeid? En blijf jij vliegles volgen
in die hoge school voor engelen? Je dons begint te dwarrelen
op aarde, laat me voelen waar je nog in hemelsnaam
bestaat.