Manschap
Het moet begonnen zijn
met water. Blauw en soepel
en groter dan alles. Even,
toen niemand keek, een schuivende
aardplaat en je was niet meer
te stuiten. In het vijfde maankwartier
begon je aan het oprekken
van de horizon en in je vlakte
groeide een bergketen. Ik kon niets
meer dan wachten, toekijken
hoe uit wolken bossen naar beneden
vielen en hoe bomen hun voeten
klauwden in het zand, zich vastklampten
aan de wind om niet meer, nooit
meer te vallen. Ik denk dat ik toen
al van je hield. Ik moest wel
je akkers omarmen, lopen over de paden
van je aders, likken aan de zon
die je bloed verwarmde. Je was
mijn dansend panorama, een weidser
manschap dan ieder kompas.